Basisvoorschriften voor huisvesting en houderij van biologische konijnen
Voor biologische konijnen gelden een aantal algemene voorschriften voor de huisvesting en houderij. Voor meer details zie de andere voorschriften over deze diergroep.
a) De huisvesting moet zijn voorzien van een comfortabele, schone en droge lig- of rustruimte met een toereikende oppervlakte en een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte wordt gezorgd voor een ruime hoeveelheid droog strooisel. Het strooisel bestaat uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen. Het strooisel mag worden verbeterd en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 24 als meststof of bodemverbeteraars voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.
b) De konijnen worden in een groep gehouden.
c) Konijnenhouderijen gebruiken sterke rassen die zijn aangepast aan de buitenomstandigheden.
d) De konijnen hebben toegang tot:
- beschutte plekken, met inbegrip van donkere schuilplaatsen;
- een buitenren met vegetatie, bij voorkeur weidegrond;
- een verhoogd platform, binnen of buiten, waarop zij kunnen zitten;
- nestmateriaal voor alle zogende moeren.
e) De minimumperiode voor het voeden van jonge konijnen met bij voorkeur moedermelk bedraagt 42 dagen, gerekend vanaf de geboorte.
Wettekst: EU-verordening 2018/848: Bijlage II deel II art 1.9.5.2, Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464; Afdeling 5, artikel 17
a) De binnenruimte is zo hoog dat de konijnen met gespitste oren rechtop kunnen staan.
b) De ruimte kan verschillende groepen konijnen herbergen en biedt de mogelijkheid om de jongen uit één nest bijeen te houden bij de overgang naar de mestfase.
c) Rammen en drachtige en geslachtsrijpe fokvoedsters kunnen om specifieke dierenwelzijnsredenen en voor een beperkte periode worden gescheiden van de groep, mits ze oogcontact met andere konijnen kunnen houden.
d) Het is voor de voedster mogelijk om van het nest af te gaan en terug te keren om de jongen te zogen.
e) De binnenruimte voorziet in:
- beschutte plekken, met inbegrip van donkere schuilplaatsen in voldoende aantal voor alle categorieën van konijnen;
- toegang tot de nesten voor alle voedsters ten minste één week vóór de verwachte datum van de worp en ten minste tot aan het eind van de zoogperiode;
- toegang tot voldoende nesten voor de jongen, met ten minste één nest per zogende voedster met jongen;
- knaagmateriaal voor de konijnen.
Wettekst: Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464: art. 20:1
a) voedsters met jongen: tot de spening krijgt een voedster lichter dan 6 kg minimaal 0,6 m2 en een voedster zwaarder dan 6 kg minimaal 0,72 m2;
b) drachtige voedsters en geslachtsrijpe vrouwelijke fokkonijnen: bij een levend gewicht van minder dan 6 kg hebben de dieren minimaal 0,5 m2 tot hun beschikking. Bij een levend gewicht van meer dan 6 kg is dat 0,62 m2;
c) mestkonijnen vanaf de spening tot de slacht of vervangende konijnen (na de mestperiode (10-12 weken tot zes maanden oud): 0,2 m2/dier in vaste huisvesting en 0,15 m2/dier in mobiele huisvesting;
d) volwassen rammen: 0,6 m2/dier of 1 m2/dier indien de ram de ruimte deelt met voedsters die moeten worden gedekt.
Wettekst: Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464: Afdeling 5, art. 18 en Bijlage I, deel V
a) De buitenruimte bevat voldoende verhoogde platforms die gelijkelijk zijn verdeeld over de minimumoppervlakte.
b) De ruimte is omsloten met hekken die hoog en diep genoeg zijn om te voorkomen dat de dieren kunnen ontsnappen door er overheen te springen of er onderdoor te graven.
c) Wanneer de buitenruimte deels van beton is, hebben de dieren gemakkelijk toegang tot het deel van de buitenren met begroeiing. Zonder zo’n gemakkelijke toegang telt het oppervlak van het betonnen gedeelte niet mee bij de berekening van het minimumoppervlak van de buitenruimte.
d) De buitenruimte biedt voldoende beschutte plekken, met inbegrip van donkere schuilplaatsen, en knaagmateriaal.
Wettekst: Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464: art. 20:2
Bij de bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte voor de buitenruimten wordt uitgegaan van de netto bruikbare oppervlakte per dier, exclusief platforms:
a) zogende voedster met jongen tot de spening: 2,5 m2;
b) drachtige voedster of geslachtsrijp vrouwelijk fokkonijn: 2,5 m2;
c) mestkonijn vanaf de spening tot de slacht of vervangend konijn (na de mestperiode (10-12 weken tot zes maanden oud): 0,5 m2 in vaste huisvesting of 0,4 m2 in mobiele huisvesting;
d) volwassen ram: 2,5 m2.
Wettekst: Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464: Afdeling 5, art. 18 en Bijlage I, deel V
a) Tijdens het graasseizoen worden konijnen in een mobiele huisvesting op weidegrond of in vaste een huisvesting met toegang tot weidegrond gehouden.
b) Buiten het graasseizoen mogen konijnen worden gehouden in een vaste huisvesting met toegang tot een buitenren met begroeiing, bij voorkeur weidegrond.
c) Mobiele huisvesting op weidegrond wordt zo vaak mogelijk verplaatst om de graasweidegrond zo optimaal mogelijk te gebruiken. De mobiele huisvesting is zo geconstrueerd da
Wettekst: Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464, art. 19